Decentralisatie en politiek denken

de_denker_01
Door: Tom van Doormaal

Hoe is het gesteld met ons politiek denkvermogen? Die vraag kwam op na het lezen van Gerard Bosman’s verhaal over “Hoe nu verder met de decentralisaties?”. Het is een stuk, waar de montere toon, dat veel andere uitingen van Linksom siert, een beetje mist. Zou dat veroorzaakt worden door onvoldoende visie op de werkelijkheid van alle dag?

Er is veel om je druk om te maken: de uitvoering van de PGB administratie door de Sociale Verzekeringsbank was weinig minder dan rampzalig, de bezuiniging op de huishoudelijke hulp leidt tot uitgeknepen aanbieders, die hun medewerkers uitknijpen en vervolgens ook nog failliet gaan. Dat was toch allemaal te voorzien en voorspelbaar? Martin van Rijn redt het tot dusver met zijn politieke beweeglijkheid, charme en pamperende miljoenen, maar een mooie aanblik is het niet.

De decentralisaties komen neer op een totale verbouwing van de verzorgingsstaat, schrijft Gerard. Dat lijkt me wel een correcte constatering. Maar het probleem lijkt me niet dat we “blind zijn voor de averechtse effecten”, want er wordt nogal wat improvisatie getoond, zowel door het Rijk als door de gemeenten. De kernvraag is natuurlijk of decentralisatie wel een goed en doordacht idee is. De gedachte dat maatwerk goedkoper is dan confectie, noemt Gerard “een absurd idee”. Ik deel die opvatting niet. Decentralisatie lijkt mij de goede richting. Over de lokale democratie en de tekorten daarin kunnen we dan praten. Maar als we niet geloven in de lokale democratie, dan moeten we daar mee stoppen. We noemen minister wethouders en zijn dan al een heel eind.

Een ‘eerlijk verhaal’ over decentralisatie
Om te beginnen zouden we een keuze moeten verantwoorden: waarom is decentralisatie goed? Daar zijn verschillende redenen voor aan te geven:
– De wereld om ons heen wordt steeds meer bepaald door grootschalige organisatievormen, waarvan mensen vervreemd raken. Verzekeraars bepalen met protocollen en computers je medische behandeling, de directeur van de school kent je kinderen niet, de huisvester kent je omstandigheden niet, de conducteur, als je er al een ziet langskomen, kijkt alleen of je ingecheckt hebt. De huisarts kent je nog wel, maar de “tweede lijn” is weer met vreemden gevuld.
– In het openbaar bestuur gaat het niet anders: de gemeenten zijn steeds groter geworden en de aantallen gemeenten gedaald. Wie landelijk probeert beleid te beïnvloeden, moet een status hebben, want naar een goede gedachte wordt niet meer geluisterd: je hebt een achterban nodig. In vele clubs op internet vindt men onze manier van politiek bedrijven, met partijen en congressen, hopeloos verouderd. Partijlidmaatschap bevindt zich op een kwantitatief dieptepunt, de virtueel grootste partij heeft slechts één lid dat Wilders heet.
– “All politics is local” zo luidt het cliché uit de politieke wetenschap. De basis is de relatie tussen burgers, die bij elkaar wonen en in eerlijk overleg hun samenvallende belangen regelen. Zijn we die kwaliteit kwijt geraakt? Het geloof dat professioneel organiseren gelijk staat aan schaalvergroting en efficiency is bovenmatig. Het heeft te maken met het dominante economische denken, de doelstelling van economische groei en de gerichtheid op rendement.

Natuurlijk zijn er meer mechanismen die uitwerken in de richting van centralisatie. Met Rijk, provincie en gemeente hebben we drie bestuursniveaus of niveaus van regulering. De vraag hoe die verschillende niveaus op elkaar af te stemmen, is de moeilijkste van de bestuurskunde. “Den Haag” stelt graag vast dat men er op lokaal niveau niets van bakt, niets van kan bakken, omdat het onderzoek ontbreekt, de deskundigheid ontbreekt, de bestuurskracht ontbreekt.

Alleen is dit vormgeven aan complementair bestuur nu net waar het om draait: vroeger noemden we dat subsidiariteit, we hebben nu zelfs een EU-commissaris, Frans Timmermans, die met die opdracht aan de slag is om de verbinding tussen EU en lidstaten te verbeteren.

Decentralisaties en instellingen
Laten we nog eens wat scherper kijken. We zien dat Nederland vrij centralistisch is georganiseerd. Het Rijk verdeelt de geldstromen en er is een bloeiende subsidiepraktijk, ten gunste van een rijk geschakeerde wereld van instellingen.

De combinatie hiervan met de hiervoor genoemde trends levert op dat instellingen professionele disciplines ontwikkelen en versterken; je moet tenslotte een reden hebben om je aandeel uit de staatsruif te kunnen claimen. Je bent dus beter en anders, dan je collega die ongeveer het zelfde doet. Dat veroorzaakt coördinatieproblemen en dubbel werk.

De decentralisaties zijn gericht op vereenvoudiging en stroomlijning van dit mechanisme: de gedachte is dat er teveel instellingen zijn, die elkaar weinig licht in de ogen gunnen. Die wereld weet dus zeer wel hoe bedreigend de decentralisaties voor hen zijn. Ze geven aan dat als gemeenten niet genoeg betalen voor hun diensten, of als ze gedwongen worden tot scherpe prijsconcurrentie, alleen de route naar de faillissementskamer resteert en de werkloosheid voor hun personeel. Daarmee zetten ze het geloof in de decentralisatie onder druk.

Dat is nog niet alles: ze zijn vaak volstrekt los van gemeentegrenzen georganiseerd. Dat betekent dat er verrassende effecten mogelijk zijn. De instellingen kunnen gemeenten tegen elkaar uitspelen, maar die kunnen zich daar tegen keren door regionaal overleg. De geldstromen veranderen de afgelopen jaren sterk: als elke cliënt in elke gemeente aparte afrekeningen vraagt, dan ontstaan liquiditeitsproblemen voor instellingen. Die moeten in de kelders van de gemeentehuizen op zoek naar de ambtenaar, die hun rekeningen controleert en betaalt.

Het is wat we nu zien gebeuren. Martin van Rijn wordt bevraagd over elke dreigende surseance en heeft zelfs een norm voor arbeidsvoorwaarden geformuleerd. Op zich is dat logisch. Maar wat wilden we ook al weer? Was de dienstverlening op lokaal niveau niet te veel een aanbodeconomie geworden? Moesten we niet een beetje weerbaar zijn tegen dreiging met massa ontslag? Het ging er toch om de wereld van het aanbod te herstructureren? Niet, als de cliënten en de werkers de dupe worden, zegt Martin nu. Ook terecht.

Maar er zijn cliënten voldoende en er is geld; dus hoezo massa ontslagen in de zorg? Er zijn kennelijk geen oplossingen voorzien, voor voorspelbare fricties. Mogen we Martin van Rijn verwijten dat hij een soort marktmodel heeft ingevoerd, zonder de beschermingsmaatregelen en operationele oplossingen voor de nieuwe situatie? Ik denk dat het probleem hier zit, bij een overhaastige invoering, bij de ideologische rust van de VVD, die dacht dat de markt alles wel oplost

Van rechten naar afspraken
Heel fundamenteel is de basis van een wettelijk recht, voor de emancipatie van de zwakkeren. Zij hoefden niet te bedelen, geen genadebrood te eten, maar hadden een fundamenteel en verankerd recht op bepaalde zorg, voorzieningen, hulp. De overheid zorgde voor een gezaghebbende toedeling en verdeling daarvan, conform wettelijke voorschriften.

De verandering die is opgetreden is aanzienlijk. Is dat goed? Mensen zijn sociale dieren, de hulpbereidheid is groot, de vraagverlegenheid aanzienlijk, want “ik heb me zelf altijd gered”. Het zijn de ervaringen, die iedereen in het sociaal domein ontmoet. Tegelijk is er veel onzeker: moet ik de billen van de zieke buurman wassen? Neen, moest Martin verklaren, er blijft een kern van rechten. Waarom is de rechter dan zo dwars als het over huishoudelijke hulp gaat?

We mogen het frictieproblemen van de nieuwe verzorgingsstaat noemen: niet alles is doordacht, er gaat veel mis. Martin pampert er op los en krijgt die ruimte ook van de coalitie. Toch moet hier veel worden verhelderd. Het gaat over grote veranderingen in de systematiek van de verzorgingsstaat.

De sociale wijkteams zijn onvoldoende voorbereid; dat lijkt mij juist. Alleen is het wel een paradox: als de gemeente de ‘eerste overheid’ wil zijn, dan moet de gemeente ook zelf maar vorm geven aan het eigen sociale beleid. Alleen, als iedereen ongeveer dezelfde problemen tegen komt, dan mag je van de VNG en BZK toch wel iets meer verwachten dan van de gemiddelde welzijnswerker ter plekke?

Het systeem bevat nogal wat wonderlijke dingen. Ik geef een voorbeeld: rechter en huisarts kunnen beslissen over maatregelen voor jongeren. Die kunnen per geval behoorlijk oplopen, dus de bevoegdheid om met de vingers aan een budget te komen, is wonderlijk en kan leiden tot onvoorziene uitputting van de gemeentelijke fondsen. In elke begroting zie je opmerkingen over de onzekerheden in het sociaal domein. Volwaardige decentralisatie gaat ook over het meesterschap over je eigen geldstromen, zowel ingaand als uitgaand.

Remedies Linksom
Ik beschouw mij als sympathisant van de kritische stroming in de PvdA, maar juist daarom ben ik kritisch over de remedies, die ik vooral als fatale remedies zie. Het heeft geen zin te roepen dat de bezuinigingen volledig moeten worden teruggedraaid, want daarmee ontken je de kern van de boodschap, n.l. dat wij met onze financiering van instellingen en aanbodstructuren een inefficiënte zorgbureaucratie hebben geschapen.

Veel dichter bij kom ik als het gaat om emancipatie van de klant, zeggenschap en keuzevrijheid. Het is jammer dat wij op dit vlak niet beter met de VVD hebben gecommuniceerd, want met liberalen moet hierover goed te praten zijn. Op zich vind ik marktwerking niet zaligmakend, maar de totale verwerping ervan, zoals de SP doet, is ook niet helemaal mijn lijn. Het moet mogelijk zijn dat individuele vragers en individuele aanbieders elkaar vinden op een transparante zorgmarkt. Daar zul je over moeten nadenken en maatregelen voor moeten treffen.

Moet dat nu? Ja, eigenlijk wel. Uit de onderzoeken naar formaties weten we dat het de tijd is dat “kinderen met niet ontplofte munitie zitten te spelen”. Dadelijk is er een verkiezing geweest en zitten ze weer onder politieke en publicitaire druk dingen te regelen die helemaal niet kunnen of zeer onverstandig zijn. De tijd is er nu wel.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.