Over ‘Markt’ en Interventies

Door: Tom van Doormaal

De economie heeft behoefte aan mobiliteit op de arbeidsmarkt. De oververhitte woningmarkt vormt daarvoor een forse hindernis. Wie doet daar iets aan in Den Haag? Helaas, veel meer serieuze strijders dan Henk Nijboer zie ik niet.

Recent heeft ook Rob Jetten gepleit voor bemoeienis van de overheid met de oververhitte woningmarkt. PvdA en D66 zouden politiek een delicate combinatie kunnen vormen. Maar welke interventie op de woningmarkt zou effect kunnen hebben?

Ik verken het onderwerp in een paar stappen: de geschiedenis, de aard van de interventies, het vormgeven van een markt, de voorgestelde beleidsinstrumenten voor het wonen. Daarna opper ik een paar denkrichtingen.

  1. De geschiedenis

Huisvesten en wonen werden onderwerp van staatszorg in de 19e eeuw, uit zorg over revolutiebouw, hygiëne en sociale verhoudingen. Pas in 1902 werden de rollen vastgelegd: het Rijk bepaalde de condities, de gemeenten zorgden voor de uitvoering, de toegelaten instellingen zorgden voor bouwen en beheren met diverse vormen van rijkssteun.

De overheidsinterventie was niet constant: rond 1918/1919 (eind W.O.1) ontstond een piek in de prijzen van bouwmaterialen, die veel subsidies vroeg. Maar doorgaans was de rol van de overheid terughoudend; de markt had de ruimte, de overheid corrigeerde.

Na 1945 (W.O.2) moest een grote achterstand worden weggewerkt. Dat leidde tot een zeer centralistisch geregelde wederopbouw, die door het probleem van de stadsvernieuwing werd verlengd. Zo ontstonden “woningbouwrampen” (Van Tijen over de Bijlmermeer),(jaren 60-70) die als lesmateriaal voor het Vinexbeleid (jaren 80-90) werden gebruikt.

Geleidelijk ontstond het besef dat de rijksoverheid wel erg veel regelde. De VROM-bundel Volkshuisvestingsinstrumenten uit 1991 telde 83 instrumentbeschrijvingen. De lokale overheid regelde wat weinig, behalve in de grote steden. Dat kon en moest anders. Eind jaren tachtig bleek er veel gescharrel rond de volkshuisvesting (Parlementaire enquête bouwsubsidies) te zijn en moest staatssecretaris Heerma de taak van Brokx overnemen: decentralisatie, meer markt, meer eigen woningen, zelfstandige woningcorporaties, deregulering.

De veranderingen waren half voltooid toen in de loop van de jaren negentig Heerma geroepen werd tot het leiderschap van het CDA. Daardoor bleef de decentralisatie naar regio en gemeenten wat mager, onopgemerkt en verwaarloosd. De zelfstandigheid bij de woningcorporaties kwam beter uit de verf, al kreeg de politiek koude voeten van incidenten als de Maserati en het schip SS Rotterdam. Wat later volgde ook het Vestia debacle, waar zich ook duidelijke problemen voor het strafrecht toonden. Door de gelijktijdige vastgoedhausse liep het allemaal net zonder drama af.

  1. De aard van de interventies

Wat richtte het Rijk uit en aan? Met wat voor instrumentarium?

Van de 83 instrumenten uit het jaar 1990 waren er 31 van financiële aard, 35 gingen over verordeningen en vergunningen, 10 over coördinatie en overleg.

Dat leek te veel op micromanagement. De woningnood was voorbij, de rijks regie kon opgedoekt worden. Hoe? Door beter overleg, een systeem van prestatieafspraken, wettelijke verankering van procedures. Maar niet langer het stelsel van premies, subsidies en bijdragen: de “zilveren koorden”.

Er waren al bedenkingen tegen het beleid: was het niet zo dat de subsidies vooral kostprijsverhogend werkten, omdat de woningproducenten zich subsidiegericht gedroegen, met kostprijsverhoging als voornaamste effect?

Was een objectbijdrage van het Rijk dan uit den boze? Afgezien van de stadsvernieuwing en de Vinex-deals was het antwoord daarop eigenlijk bevestigend. Alleen de subjectbijdrage individuele huursubsidie bleef nog overeind, omdat het tumult van eventuele afschaffing ook de geheiligde hypotheekrente aftrek zou raken.

Wonderlijk was het wel: door de vastgoedhausse, die in 1993 begon, werden de woningcorporaties op papier steenrijk. Het “geld bij de corporaties klotst tegen de plinten” zeiden we. Binnen VROM werd gerekend aan een variant, waarin de 3.5. miljard aan huursubsidie door de corporaties zou worden gedragen, maar politiek was het idee niet haalbaar.

Zo bleef het beeld: de woningcorporaties konden vrij veel, de gemeenten leunden vrij sterk achterover en deelden in de niet geheel vermeende rijkdom van de corporaties. Lang duurde dat niet: de crisis van 2008 markeerde een bruut einde aan de waardestijging, waardoor de bouwplannen werden versoberd. Daar kwam het doorwerken van de Vpb en daarna de verhuurdersheffing nog bij. Te laat en averechts beleid: “een bouwstaking” van de woningcorporaties klaagde minister Blok. Maar hij kreeg waar hij om vroeg.

  1. Het vormgeven van de woningmarkt

Een vrije markt is een fictie voor een tweedejaars student economie. Een markt is altijd een schepping van krachten in de samenleving. De vrije markt is een fictie. Een markt bestaat bij de gratie van het voortdurende geregel van een bemoeizuchtige overheid.

Robert Reich geeft goed aan wat collectief regeling behoeft:

  • Eigendom: wat kun je/mag je bezitten?
  • Monopolie: hoeveel marktmacht is toegestaan?
  • Contractvrijheid: wat kan en mag verkocht en gekocht worden, onder welke voorwaarden?
  • Faillissement: wat gebeurt wanneer verplichtingen niet kunnen worden nagekomen?
  • Handhaving: hoe vermijden we dat deze regels niet worden ontdoken?

Deze regels zijn volgens hem de “bouwblokken” van het kapitalisme. (voor velen, niet voor de weinigen) Maar impliciet in dit beeld zit een regelende en bevoegde overheid, die greep heeft op huizenprijzen.

Dat is een niet realistische voorstelling van zaken. In een blog van IMF gaan twee stafmedewerkers van IMF hierop in. De prijzen op de woningmarkt bewegen mondiaal synchroon, zeggen zij. Dat komt in sterke mate door de rentestand, investeringsbeslissingen van rijke individuen en de groei in de economie. Zij concluderen:

“All of this suggests that house prices are starting to behave more like the prices of financial assets, such as stocks and bonds, which are influenced by investors elsewhere in the world. In countries that are more open to global capital flows, prices of both homes and equities tend to be more synchronised with global markets.” (Claudio Raddatz Kiefer and Jane Dokko, april 2018)

Is het een verklaring voor de bijzondere situatie van het wonen in Nederland? Het is geen groot nieuws. Ik kijk al jaren naar de Dow Jones, om daar een indruk uit te halen wat de Fed zal doen met de rentestand in de V.S., die maatgevend is voor mijn hypotheekrente.

Maar de conclusie, die ik in een eerder stuk aanhaalde, staat er steviger door. Arno Wellens formuleert het probleem van Nijboer in “Follow the money” aldus:

“De huizenmarkt is een illusie geworden. Zij is vervangen door een financiële markt, die het soms makkelijker en soms moeilijker maakt om met geleend geld te gokken op het dak boven andermans hoofd.”

  1. Beleidsinstrumenten voor het wonen

Het punt waar ik in mijn vorige commentaar ook weinig aan toe kwam, ging over de oplossingen die het stuk van Mejudice aan draagt. Ik vind Nijboer prima in zijn analyse, maar niet in zijn oplossingen.

Moet een “rijkregie” van de woningbouw opnieuw worden ingevoerd?

Ik heb daar grote twijfels over. De tekorten aan betaalbare woningen zijn gegroeid, zeker waar, maar of dat te verhelpen valt met rijkregie is een open vraag. Ik zou zeggen, meer financiële armslag voor regio en gemeenten zou het beter sturen van lokale en regionale woningmarkten mogelijk kunnen maken. Maar dat is geen centrale regie.

Moet door fondsen en subsidie de “onrendabele top” worden gefinancierd?

Het begrip onrendabele top betekent dat de producent niet betaalbaar kan produceren voor een aanzienlijk deel van de vraag. Als de producenten dat niet kunnen, dan moet daarvoor een oplossing worden gevonden, maar moeten zij ook niet klagen als zij door die oplossing concurrentie ondervinden. Objectbijdragen hebben in belangrijke mate kostprijsverhogend gewerkt. Ik ben niet ontevreden over wat Nederland in de volkshuisvesting heeft bereikt, maar een analyse van redenen waarom onze woonlasten tot de hoogste ter wereld behoren zou passend zijn. Als lokaal sturing van de markt wordt geprobeerd, prima, maar blind bijstaan van producenten lijkt me niks.

Moet speculatie met de grond worden tegengegaan?

Heel graag, maar het is een klassiek debat dat Pronk inspireerde tot de slogan: “houd je mond over de grond”. In de Groningse stadsvernieuwing hadden we borden, waarmee kopers werden gewaarschuwd en aangespoord niet te kopen, alvorens inlichtingen te hebben gevraagd bij het gemeentebestuur. Dat werkte wel. Maar het klassieke debat over grondbezit of erfpacht aan gaan, lijkt mij geen effectieve bijdrage aan een oplossing. Ik ben zeer voor anti-speculatie wetgeving, maar het hoe lijkt mij ingewikkeld en het politieke draagvlak zie ik niet.

Moeten we meer doen aan lagere en middeninkomens?

Hier ligt een sleutel: de stagnatie van de inkomensontwikkeling uit arbeid is een bedreiging van de samenhang in de samenleving. Zoals de Franse Revolutie een burgerlijke revolutie was, is de beweging van de gele hesjes een opstand van de lagere middenklasse tegen de uitholling van hun koopkracht. Ons politiek/fiscale klimaat is mild voor het kapitaal, maar niet voor de arbeid.

Juist in die sfeer is ook de sociale woningbouw in ons land tot ontwikkeling gekomen en heeft een bijdrage geleverd aan het “gave landje” dat we geworden zijn. Die truc moeten we beter doorgronden. Zie hierna, over fiscaliteit en primaire levensbehoeften en het delen daarvan.

Moeten we taakstellende bouwprogramma’s nastreven?

Wederom, grote twijfels: wie draagt de lasten van die taakstelling? Door de dynamiek van de onderhandelingen tussen gemeenten en rijk, slaagt de gemeente er in zijn kiezers te bedienen op rekening van de belastingbetaler. Het leidde tot eenzijdige samenstelling van de woningvoorraad in grote steden, met alle gevolgen van dien. De stedelijke arbeidersklasse moet netjes en betaalbaar wonen, dus over de geschiedenis niets dan goeds.

Maar zou dezelfde oplossing helpen? Dat er woningen tekort zijn is wel aannemelijk en dat er ruimte is om bij te bouwen op 85% onbebouwd Nederland ook. Maar misschien helpt een andere wijze van huishoudensvorming meer dan taakstellende bouwprogramma’s.

  1. Wat nu?

Het siert de PvdA fractie dat men die discussie aan wil gaan. Men heeft geluisterd naar het pleidooi van Tjeenk Willink om eens fundamenteel het debat aan te gaan.

Ik lever daar met een paar richtingborden een kleine bijdrage aan. De inspiratie haal ik uit de bouwblokken van Reich.

  • De sociale huurvoorraad moet niet kleiner worden; regel dat woningcorporaties niet langer hun sociale voorraad kunnen verkopen. Dat kan vrij eenvoudig.
  • Stop met denken over de financiering van de “onrendabele top”, want dat begrip is gekoppeld aan betaalbaarheidsnormen en het bouwbedrijfsleven heeft geen subsidie nodig.
  • Herneem het denken over de “volkshuisvestingsprijs”, want de betaalbaarheid van het wonen is een centraal vraagstuk binnen ons “sociaal contract” en zeer bepalend voor de sociale verhoudingen in ons land.
  • Decentralisatie betekent dat lokaal woonruimte wordt geproduceerd, verdeeld en beprijsd, dus geef daartoe gemeente en regio de financiële beleidsruimte (belastinggebied) en middelen.
  • Geef als Rijk kaders voor een lokaal in te vullen prijsbeleid voor woonruimte, voor een verdelingsbeleid van woonruimte, voor een wettelijke en procedurele bescherming van de zwakkeren op die markt.
  • Vermijd dat de overheden naar elkaar wijzen: tekorten aan betaalbare woonruimte zijn een gevolg van eigen beleid, dat lokaal wordt bepaald door overleg met producenten, grondprijs en gronduitgifte, etc….
  • Denk na over een betere benutting van beschikbare woonruimte, door soepeler regels, door een ander fiscaal inkomensbeleid dat creatievere huishoudensvorming aanmoedigt. (basisinkomen)

Dit is een pleidooi voor een ander perspectief. Meer woningen helpt, dat moet. Wat in de afgelopen eeuw verloren is gegaan is het besef dat iedereen moet wonen, los van alle economische redeneringen over prijzen, huren en inkomens.

Beter gebruik van beschikbare woonruimte moet ook. Ik schreef als beleidsambtenaar bij VROM ooit een bevlogen verhaal over daklozen. Dat is geen volkshuisvesting, vonden mijn bazen. Maar dat was het wel, snap ik nu. Als mensen voldoende inkomen hebben voor hun basisbehoeften, kunnen ze zelf andere beslissingen nemen over hoe en met wie ze willen wonen. Dat kan tot andere behoefte aan woonruimte leiden, aan minder individualisering en eenzaamheid ook nog.

 
 
 
 
 
 
 
 

5 gedachtes over “Over ‘Markt’ en Interventies

  1. Tom is een groot voorstander van decentralisatie als oplossing van maatschappelijke problemen. Hij is er in ieder geval zeer consistent in, en ik begrijp, het is mede gevoed door zijn ervaringen met het volkshuisvestingsbeleid op landelijk niveau.

    Toch geloof ik er niet in. Niet zozeer omdat decentralisatie van de zorg en de Participatiewet zulke evidente, schrijnende mislukkingen zijn geworden – anders dan daar, is de volkshuisvesting wel een terrein waar lokaal enige relevante deskundigheid bestaat, en vooral ook lokale kennis van vraag en aanbod. Dat hij wantrouwend is tegen een pleidooi voor meer rijksregie is vanuit zijn ervaringen wellicht begrijpelijk, maar hij gaat voorbij aan het feit dat ook gemeenten belangen hebben, en nu met hogere grondprijzen belang hebben om de prijzen hoog te houden. Bovendien zijn er ook lokaal politieke belangen. In een samenleving waar ook lokaal de ongelijkheid steeds schrijnender omvang aanneemt, kunnen kwetsbare samenlevingen al gauw de pineut zijn met steeds minder betaalbare woningen. De lokale politiek is gemiddeld rechter in machtsverhoudingen dan landelijk, en er speelt ook meer cliëntelisme. Maar Tom heeft gelijk, dat centrale planning van betaalbaar wonen ook zijn beperkingen heeft. Er moet dus een balans zijn, maar juist die balans is ernstig verstoord. Er is weliswaar nog steeds een grondwettelijke titel voor een woonrecht, maar het Rijk heeft al zijn instrumenten weggeven. De vorige minister van wonen, ene Stef Blok, speculeerde aan het eind van zijn termijn zelfs openlijk over de mogelijkheid om het ministerie maar op te heffen – de markt was naar zijn mening wel voltooid!

    Het komt mij dus voor dat het niet meer dan terecht is dat onze Tweede Kamerfractie, langzaam maar bestendig wegkomend van de rampzalige neoliberale Derde Weg, nu de balans weer wat herstellen en in plaats van markt de overheid weer een rol wil geven. Het Rijk heeft wat mij betreft daarbij betere papieren dan gemeenten, nu de vastgoedmarkt inderdaad een geglobaliseerde financiële markt geworden is. Maar uiteraard betekent dat niet een terugkeer naar een volledige centrale planning. Daarbij doet Tom Henk Nijboer cs ook onrecht, want ook hij wil tegelijkertijd meer instrumenten voor gemeenten.

    Tom heeft het er niet over, maar zijn pleidooi voor meer gemeentelijke belastingautonomie – lees: minder nationale belasting, meer gemeentelijke belastingen – verondersteld dat de lokale democratie (beter) werkt. Dat lijkt mij in ieder geval feitelijk aantoonbaar onjuist. De burger is gemiddeld veel minder op de hoogte van wat er lokaal besloten en afgewogen wordt en door wie, dan bij landelijke politiek. Lokale pers bestaat ook bijna niet meer. De opkomstcijfers zijn anders dan bij nationale verkiezingen dramatisch. De kwaliteit van bestuurders en ambtenaren staat lokaal enorm onder druk. Er zijn ook nog eens steeds sterkere dreigingen voor infiltratie uit criminele milieus.

    De lokale democratie versterken door haar meer bevoegdheden te geven gaat vrees ik niet werken. Bij de decentralisatie van de zorg en de Participatiewet is dat ook gebleken. Het moet andersom: eerst de lokale democratie echt versterken, voordat we die belasten met nog meer bevoegdheden. Het bouwwerk dreigt anders echt in te storten. Het is zeer betreurenswaardig dat in plaats van het geneuzel van de staatscommissie Remkes er geen aandacht is voor de crisis in de lokale democratie.

    Maar dan nog is vergroting van het belastinggebied van de gemeente zeer onwenselijk. In de eerste plaats omdat dit de ongelijkheid tussen (de inwoners van) gemeenten onderling nog verder vergroot: rijke gemeenten met rijke inwoners kunnen dan meer dan armere gemeenten met armere inwoners. En in de tweede plaats is het de bijl aan onze nationale verzorgingsstaat. Niets heeft de mensen meer vrijheid gegeven dan de verzorgingsstaat. De bron van vrijheid lag in het succes van die collectieve actie die mensen in staat stelde tot een grotere grip op hun eigen lot. Dat hebben we nationaal georganiseerd, want het moest er niet toe doen of je in Wassenaar met een gouden lepel in de mond ter wereld was gekomen, of in de Schilderswijk in Den Haag, Kanaleneiland in Utrecht of de Afrikaanderwijk in Rotterdam. Met de decentralisatie van de zorg is daarbij al een fatale fout gemaakt, doordat zorg geen recht meer werd maar een ‘voorziening’, afhankelijk van lokaal beleid. Mensen begrijpen terecht niet waarom je in de ene gemeente meer thuiszorg kunt krijgen dan in een andere gemeente. Met steeds verder uiteenlopende belastingen tussen gemeenten zal de uitholling van rechten die eens landelijk gedefinieerd werden alleen maar toenemen. En doordat tegelijkertijd de nationale belastingen steeds verder afnemen, zal het Rijk ook steeds verder moeten bezuinigen op landelijke arrangementen in de verzorgingsstaat. De enorme ongelijkheid in inkomen en vooral vermogen in ons land en de nog grotere ongelijkheid tussen arbeid en kapitaal als het gaat om effectieve belastingdruk, kunnen zeker niet lokaal bestreden worden. Kapitaal flitst de wereld over en zoekt de goedkoopste plek, en meer gemeentelijke autonomie op belastingterrein zal de belastingconcurrentie alleen maar doen toenemen.

    De opmerking van Tom dat er iets gedaan moet worden aan de huishoudingsvorming in ons land, begrijp ik niet helemaal. Hij verbindt dit aan een basisinkomen. Wellicht doelt hij op de kostendelersregeling in o.m. de bijstand. Die zou inderdaad liever gisteren dan vandaag moeten worden afgeschaft. Maar of dat nu zulke grote impact heeft bij het oplossen van de huidige woningnood zie ik niet zo.

    Ik mis bij Tom aandacht voor aanpak van de fiscale subsidiëring van woningbezit. Woningbezit is een van de grootste ongelijkmakers in ons land. Zie ook recent artikel van Alman Metten op Prejudice (http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/weggedefinieerd-inkomen-onttrekt-tweedeling-en-grotere-ongelijkheid-aan-het-zicht). De huidige fiscale regelingen dragen bij aan de oververhitting van de woningmarkt. En op dit moment is het woonbeleid zo, dat sociale huur en sociale initiatieven belast worden en dat bezit gesubsidieerd wordt – de wereld op zijn kop. Op dit moment is het woonbeleid zo, dat sociale huur en sociale initiatieven belast worden en dat bezit gesubsidieerd wordt – de wereld op zijn kop. Per jaar ontvangen woningbezitters netto 13 miljard euro (hypotheekrenteaftrek minus eigen woningforfait), en huurders maar 2,9 miljard euro (huurtoeslag plus borgstelling rijk voor leningen woningcorporaties minus opbrengst verhuurdersheffing). Door eigenwoningbezitters zoveel te bevoordelen boven huurders vergroot de staat op dit moment de ongelijkheid enorm. Door eigenwoningbezitters zoveel te bevoordelen boven huurders vergroot de staat op dit moment de ongelijkheid enorm. Fiscaal wordt op dit moment voorts het aangaan van private schulden gestimuleerd. De huidige prijzen zijn wederom een zeepbel met grote systeemrisco’s. Naast de stimulerende werking van de hypotheekrenteaftrek zijn ook de huidige regels om in aanmerking te komen voor een hypotheek een probleem. Nu werkt het zo: hoe meer hypotheken de banken verstrekken, des te meer de huizenprijzen stijgen, waardoor mensen weer meer hypotheek nodig hebben, etc. Zo zijn er binnen de kortste tijd weer enorme hypotheekschulden. Als twee kopers met een vergelijkbaar inkomen om een huis concurreren, dan wint degene die zich het meest in de schulden kan steken. Dat is vragen om zeepbellen, als de hypotheekschulden eigenlijk niet houdbaar zijn in tijden van crisis. M.a.w.: wanneer onvoldoende eigen vermogen tegenover de schulden staan. Het vervelende van sterke prijsstijgingen van woningen is ook dat ze de kans op prijsdalingen vergroten. De fluctuaties in de huizenwaarden in combinatie met het feit dat in ons land die vooral door hypotheken worden gefinancierd (waarin Nederland sterk afwijkt van andere EU-landen, de totale hypotheekschuld is hier meer dan vier maal zo groot als ons nationaal inkomen, hetgeen onze economie m.i. veel kwetsbaarder maakt dan die in bijv. Italië) zorgt ervoor dat onze economie erg kwetsbaar is, en daarmee overschrijden we overigens ook regels van het Europese begrotingsbeleid. Door deze kwetsbaarheid kwam de crisis in 2008 in ons land harder aan en duurde de crisis ook langer. Iedere overheidssteun voor koopwoningen drijft de woningprijzen weer verder op, waardoor met name de lage inkomens slechter af zijn. De conclusie is onontkoombaar: De overheid moet radicaal stoppen met het beleid van het stimuleren van de koop van woningen via schulden.

    Tom lijkt niet zoveel te zien in grondpolitiek en erfpacht, o.m. omdat hij daarvoor geen politiek draagvlak ziet. Maar politiek draagvlak is nooit een door de natuur gegeven omstandigheid, maar iets wat je als politieke partij moet zien te bereiken. Het was de liberale minister Willem Treub die ik meen in 1918 de erfpacht invoerde om zijns en mijns inziens onverdiende inkomens uit grondbezit af te romen. In zijn tijd steeg de grondprijs nog mee met het algemene prijspeil, maar in de laatste 60 jaar is de prijs van grond onder woningen in de meeste rijke landen, gecorrigeerd voor inflatie, meer dan verdubbeld. Daardoor is er steeds meer herverdeling van arm naar rijk: van de huurder en de nieuwe woningbezitter naar een ieder die aanspraak maakt op grondinkomen. Denk aan banken (rente), verzekeraars (polissen), tussenpersonen (provisies), makelaars (courtages), woningbezitters (hogere verkoopprijzen) en verhuurders (hogere huren). Nog saillanter is dat de gemiddelde erfenis tegenwoordig voor 50% uit onroerend goed bestaat. Gesubsidieerd huizenbezit (hypotheekrenteaftrek) betekent dat zich zo onverdiend inkomen stapelt op onverdiend inkomen. De tegenwoordige neoliberalen doen precies het tegenovergestelde als Treub en zijn premier Van der Linden: verlagen van vastgoedbelastingen. In het collegeakkoord van 2014 hebben D66 en VVD – met steun van de SP! – de erfpacht van Treub in Amsterdam zelfs afgeschaft.

    Tenslotte: ik zou ook graag de woningcorporaties volledig willen terugbrengen in de publieke sfeer. Woningcorporaties moeten gedefinieerd worden als publieke organisaties zonder winstdoelstelling, met sterkere publieke controle en verantwoording. Ze gedragen zich nu te vaak als financieel gedreven vastgoedondernemers. Woningcorporaties moeten meer mogelijkheden krijgen, maar dat mag niet vrijblijvend zijn, ook om herhaling van misstanden te voorkomen. Corporaties moeten wat mij betreft weer coöperaties van huurders worden, wiens (rechts-)positie wordt versterkt, o.m. met maatregelen tegen flexwonen, slecht onderhoud en oneerlijk of ineffectieve verduurzaming. Huurders moeten instemmingsrecht krijgen op het huurbeleid. Gemeenten kunnen ook zelf nieuwe woningcoöperaties oprichten. De omvang van woningcorporaties moeten we terugbrengen (bijv. max. 10.000 huurders, met een statutair begrensd werkgebied, zonder gemeentegrensoverschrijding). De beperkingen voor bouwen in huursegmenten door woningcorporaties moeten worden afgeschaft, met afschaffing van de liberalisatiegrens (ook huurbescherming bij tenminste middenhuur). Woningcorporaties moeten gedefinieerd worden als publieke organisaties zonder winstdoelstelling, met sterkere publieke controle en verantwoording. Verkoop van sociale woningen wordt verboden, behoudens indien voor elke verkochte sociale huurwoning er twee van de laagste categorie worden teruggebouwd.

    Gerard Bosman

    1. Het doet me plezier dat ik Gerard weet uit te dagen.
      Hij scoort ook op een paar punten. Zo is de fiscale behandeling van het woningbezit wel een dingetje. Maar ook weer niet helemaal zoals Gerard bedoelt: ik vind dat we moeten nadenken over de manier waarop mensen die ouders met een eigen woning hebben worden bevoordeeld via het erfrecht. De vermogens winst helpt hen bij de start op de woningmarkt en het bezit van een woning. Als je uit een iets armer milieu komt, is je kans als starter veel kleiner.
      Ik zal de laatste zijn om te zeggen dat de lokale democratie fantastisch is, maar dat is geen reden om te sleutelen aan het systeem of om een bepaalde richting voor te staan. Ik zie een paar simpele gebreken: de gemeente heeft te beperkte mogelijkheden inkomsten zelf te verwerven. Daardoor kan de gemeente gemakkelijk duiken “achter Den Haag”. Ik noem het voorbeeld van de grote gemeenten, die grote hoeveelheden sociale woningen konden bouwen op rekening van de belastingbetaler. Dat die sociale voorraad er is, is prima, maar lokaal moet de prijs daarvoor worden gevoeld en opgebracht.
      Ik vind de mogelijke kritiek op de gemeenteraden dus niet zo’n argument. Zij moeten hun zeggenschap vergroten door een eigen belastinggebied. Dat is een vrij algemeen inzicht in de onderzoekerswereld en het blijkt ook uit cijfers van omringende landen dat de financiële huishouding van de gemeente te sterk afhangt van BZK.
      Gerard vindt meer gemeentelijke lasten verkeerd, omdat het de ongelijkheid vergroot. Eerlijk, het lijkt een commentaar van de commissie Remkes. Het is de totale frustratie van het niet gehoord en niet gezien worden, die mensen drijft in de richting van FvD en PVV. We zullen de politiek lokaal weer lonend en effectief moeten maken en dat betekent dat je druk maken effect moet hebben. Als we daar niet in slagen zijn Wilders en Baudet de molotovcocktails die naar de bestaande elites worden geworpen door woedende kiezers.
      Vrolijk wordt ik wel weer van Gerard als hij het heeft over woningcorporaties: ik herken dingen van mezelf, die ik eerder met hem heb gewisseld. Met de uitsmijter kan ik het eens zijn. Maar Gerard heeft het niet over de grondslag. De corporaties, de sociale woningbouw is er voor de zwakkere huishoudens op de woningmarkt. Hun bescherming is allerminst verouderd of overbodig. Daarom draait het in deze discussie.
      Gerard kijkt, zoals zo velen, een beetje schematisch naar de discussie markt en overheid. Daarom citeer ik Robert Reich, die stelt dat de overheid altijd aan de spelregels voor de markt zit te sleutelen. Daar heb ik niks op tegen. Als ze maar de goede dingen doen. Stef Blok was een bankier uit de provincie, die dacht dat de overheid niet meer nodig was, om zich te beklagen over een bouwstaking toen hij de corporaties een rare belasting oplegde. Maar hij kreeg waar hij om vroeg.
      We zullen scherper moeten nadenken over wat we willen en hoe we dat willen bereiken.Ik vind het teruggrijpen op oude beleidsinstrumenten een beetje zwak. Ik kan wel uitleggen wat daar mis aan is. Maar liever ga ik het debat aan over frisse en nieuwe denkbeelden.

    1. Voor de goede orde mijn compliment “goed stuk” betrof de reactie van Gerard Bosman. Decentralisatie is echt niet de oplossing voor de fundamentele oorzaken waardoor wonen onbetaalbaar wordt. En om dan vervolgens je pijlen te richten op ouders die in de gelukkige omstandigheid verkeren dat ze hun kinderen een uitweg kunnen bieden uit de woningnood, valt wat mij betreft ook niet onder frisse nieuwe denkbeelden.

  2. Tja, ik zeg helemaal niet dat ik decentralisatie geweldig vind, of de enige oplossing. Gerard heeft veel woorden nodig om nog eens uit te leggen wat iedereen al lang kan weten. B.v. dat er een huurdersvijandig beleid is gevoerd, onder bezielende leiding van Blok.
    Ik richt mijn pijlen ook niet op ouders, die hun kinderen helpen met vermogens die hen in de schoot zijn gevallen. Ik ga dat ook doen, want ik ben woningeigenaar.
    Ik had het over mechanismen: die ongelijkheid bevorderen. De onbelastheid van de vermogenswinst op vastgoed doet dat. Het erfrecht bevordert dat.
    Over het algemeen willen ouderen graag naar een kleinere en minder bewerkelijke woning; laten we eens overdenken waarom mensen blijven zitten in veel te ruime huizen, waar grote behoefte aan is. Door dom beleid en perverse prikkels, zeg ik.
    Waar ik een beetje met Gerard Bosman van mening over verschil is dat ik minder ideologisch redeneer over hoe we dingen effectief kunnen regelen en sturen in de samenleving. Ik noem maar eens wat: de belastingtarieven, die geacht worden bepaalde effecten te bereiken doen dat zelden. Maar controleren we dat dan niet? Neen, de wensen worden niet expliciet gemaakt bij invoering, de Algemene Rekenkamer stelt in wanhoop vast dat er niet geëvalueerd kan worden en als dat wel kan wordt het negatieve oordeel dat vaak wordt gegeven door de regering genegeerd.
    Kom eens met een verfrissend denkbeeld! Tja, ik heb 30 jaar bij de overheid gewerkt en de onmacht gezien. Sturen in marktprocessen is minder eenvoudig dan wij denken. Terug naar Den Haag is niet de oplossing voor alles.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.