De Participatiewet moet niet worden gewijzigd, maar vervangen worden door fundamenteel andere regeling

Door: Gerard Bosman

De minister van ‘Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen” stuurde op 28 november jl. een brief aan de Tweede Kamer over de uitvoering en evaluatie van de Participatiewet. Zij schrijft: Participatie gaat over meedoen in de samenleving. Over gezien worden en kansen krijgen om bij te dragen naar vermogen. Meedoen klinkt simpel, maar lukt toch niet altijd. Als het moeilijk is om op eigen kracht te participeren, dan is er een stevig vangnet: de Participatiewet. Een wet die mensen ondersteunt als de bestaanszekerheid in gevaar komt. Vaak doet de Participatiewet dat goed, maar er zijn ook momenten waarop de wet niet uitpakt zoals de bedoeling was. Soms veroorzaakt dat zelfs grote problemen.”

Het is volstrekte quatsch. De minister stelt dat zij dit oordeel baseert op een beleidsanalyse. Die heeft zij zelf – althans haar ambtenaren – gemaakt, mede op basis van gesprekken met de uitvoerders en met cliëntenorganisaties. Die cliëntenorganisaties kennende, kan het daar niet van gekomen zijn, en ook niet van de officiële Eindevaluatie van de Participatiewet en vele andere publicaties op dit terrein. Die waren unaniem vernietigend, zowel over het feit dat de bijstand onder de Participatiewet de bestaanszekerheid juist niet meer garandeert, en eerder een bedreiging daarvan vormt, als over dat de Participatiewet bij geen enkele doelgroep een beter resultaat geeft op de al zeer beroerde prestaties om meer mensen succesvol naar goed en eerlijk betaald werk of andere participatie te brengen.

Volgens de minister blijkt uit haar analyse dat er drie problemen zijn met de Participatiewet:

  1. De ondersteuning is beperkt
  2. Het sanctie regime is streng
  3. De bestaanszekerheid is te complex georganiseerd

De minister: “Hierdoor verkeren mensen in onzekerheid en ervaren ze wantrouwen in hun contact met de overheid. Ook blijkt aan het werk gaan soms lastig.

Ik wil de balans weer terugbrengen in de Participatiewet, door de mens centraal te stellen, meer ruimte te maken voor maatwerk en uit te gaan van vertrouwen. Zodat de Participatiewet uitvoerders beter in staat stelt om te doen wat nodig is om mensen te ondersteunen om aan het werk gaan en als dat (nog) niet kan te zorgen voor inkomensondersteuning en andere vormen van participatie.

Dit betekent: niet uitgaan van systemen, maar van mensen. Dat er oog is voor wie om hulp vraagt, want dat is soms al moeilijk genoeg. Waarbij we naast iemand gaan staan in plaats van er tegenover.

Ik ga daarom toewerken naar een Participatiewet:

  1. die eenvoudiger is en een toereikend bestaansminimum biedt,
  2. die mensen passende ondersteuning biedt om mee te doen in de samenleving. In de eerste plaats via werk of, als dat nog niet haalbaar is, door een andere vorm van participatie,
  3. met rechten en plichten die zinvol en begrijpelijk zijn en nageleefd kunnen worden door iedere uitkeringsgerechtigde. Waarbij, wanneer de situatie daar om vraagt, proportioneel gesanctioneerd kan worden. Doelbewust misbruik maken van sociale vangnet ondermijnt het draagvlak en moet aangepakt worden,
  4. die aansluit bij het doenvermogen van mensen,
  5. goed uitvoerbaar is voor de professional, het verschil wordt uiteindelijk echt gemaakt in het contact met de mensen.”

Dit gaat allemaal tot niets leiden, zoals ook blijkt uit de rest van haar brief, die deze voornemens uitwerkt.

Meer maatwerk gaat alleen maar contraproductief werken. Bijstandsgerechtigden zullen nog meer interventies krijgen, die bovendien nog meer onvoorspelbaar worden. De huidige uitvoerders worden al lang niet meer vertrouwd, en daar is ook alle reden toe. Bovendien neemt dan de rechtsongelijkheid, die er nu ook al volop is tussen gemeenten, nog verder toe. En zolang de echte problemen niet onder ogen worden gezien zal er alleen maar symptoombestrijding volgen, die echte oplossingen in de weg zitten.

Armoede aanpakken is een urgent probleem, maar echte oplossingen vraagt systeemwijziging, en niet blijven pappen en nathouden. Juist nu de crisis ook de middengroepen bereikt en het besef lijkt in te dalen dat de huidige systemen niet werken, moeten we zorgen dat er een wenkend perspectief, wat ook technisch betrekkelijk snel kan worden ingevoerd, tenminste in de verkiezingsprogramma’s van PvdA en GL terecht komen.

De echte problemen met de Participatiewet zijn:

  1. Een veel te laag uitkeringsniveau, waardoor structurele armoede vergroot wordt en problematische schulden ontstaan en verergeren
  2. Een veel te streng vrijstellingsregime voor inkomsten en vermogen, waardoor o.m. weer betaald werken, vrijwilligerswerk met vergoedingen, en hulp van naasten ernstig beperkt wordt, en er geen reserves voor financiële tegenslagen kunnen zijn
  3. Kortingen op de uitkering bij samenwonen, waardoor vrije keuze van samenlevingsvormen ernstig beperkt wordt en de woningnood en thuis- en dakloosheid verergerd wordt, en er bij de handhaving ernstige schendingen van de persoonlijke levenssfeer plaatsvinden
  4. De illusie dat je met verplichtingen en sancties mensen aan betaald werk of anderszins aan zinvolle (voor wie?) participatie helpt, terwijl alles erop wijst dat die juist contraproductief zijn én bovendien tot activiteiten verplicht die he bestaansonzekerheid en welzijn verminderd in plaats van vergroot, en die in het bijzonder onrechtvaardig en ineffectief zijn voor de grote groep (ca. 50%) bijstandsgerechtigden die zodanig chronisch ziek zijn en/of arbeidsbeperking hebben dat zij structureel afhankelijk zijn van het inkomensvangnet
  5. Volstrekte afwezigheid van effectieve hulp bij het vinden van betaald werk en andere participatie in de samenleving voor degenen die dat zoeken én voor de bedrijven en instellingen die deze mensen zoeken
  6. Geen enkele vorm van effectieve preventie van onvrijwillige werkloosheid en van arbeidsongeschiktheid
  7. Enorme complexiteit van maatregelen bij vooral de doelgroep van mensen met een arbeidsbeperking die de effectiviteit van participatiebevordering nog eens verder ondermijnd
  8. Het stigmatiseren, opjagen en vernederen van bijstandsgerechtigden als ‘businessmodel’, alsof iedere bijstandsgerechtigde vooral een potentiële fraudeur is, te lui om te werken, waarbij geen redelijke verdenking hoeft te bestaan voor uitvoerig en indringend, vaak ook illegaal onderzoek, onschuld in plaats van schuld door de bijstandsgerechtigde moet worden bewezen, sancties als regel niet proportioneel zijn, fouten als fraude worden bestempeld, er geen enkele empathie is in de bejegening, en de rechtsbescherming nagenoeg ontbreekt.

Pas als deze problemen erkend en geadresseerd worden, kan er sprake zijn van echte oplossingen. Het Zekerheidsinkomen, dat dient ter vervanging van de Participatiewet en de Wajong, doet dat. Hieronder lopen we puntsgewijs de oplossingen die het Zekerheidsinkomen biedt voor de hiervoor genoemde echte problemen af.

  1. Het uitkeringsniveau moet fors omhoog, naar tenminste 70% van een wettelijk minimumuurloon van 15 euro per uur bij een 36-urige werkweek, vanaf 18 jaar. Dat is een verhoging van ca. 40%. Daarbij moeten ook de inkomensgrenzen van de toeslagen meestijgen (de gedeeltelijke vervanging van toeslagen is een aparte discussie, die we in kader van eerlijke belastingen en de lastencrisis moeten voeren). Aandachtspunt is dat in Wajong uitkeringsniveau nu 75% is van WML. Dat kan m.i. naar 70% als het WML fors omhoog gaat én de speciale kosten (m.n. zorg en vervoer) voor deze doelgroep fors omlaag gaan. Een verhoging van het sociaal minimum heeft volgens CPB maar een beperkt effect op werkloosheid – de prikkel om te gaan werken door een lage uitkering blijkt maar zeer beperkt effectief te zijn, de meeste mensen willen graag betaald werk, ook als de uitkering van inkomensvangnet hoger is. Dit effect kan verder beperkt worden door een fors loonoffensief, te beginnen in de publieke sector, en lagere belastingen op inkomen uit arbeid – dan gaat betaald werken beter lonen (ook de toeslagen en de inkomensafhankelijke fiscale kortingen moeten daarbij worden betrokken). Maar ook al zou er wel een groot effect zijn op werkloosheid, het voorkomen van armoede door een voldoende hoog inkomensvangnet is een kwestie van principieel niveau van beschaving en solidariteit. De kosten van een verhoging van het uitkeringsniveau van het inkomensvangnet en van verhoging van het WML bedragen ca. 3 á 4 miljard per jaar. Maar door stijging sociaal minimum stijgen ook de uitgaven van de AOW, met ruim 20 miljard per jaar. Daar staat ca. 10-12 miljard aan extra belastinginkomsten tegenover. Deze extra uitgaven moeten gefinancierd worden uit eerlijke belastingen op bezit en inkomen uit bezit, op winst en op dividend. PvdA en GL hebben daarvoor al een tegenbegroting ingediend.
  2. Bij het Zekerheidsinkomen hoort in tegenstelling tot het onvoorwaardelijk basisinkomen wel een inkomens- en vermogenstoets, maar wel met ruime vrijstellingen. Voor wat betreft inkomen geldt dat voor giften tot 1200 euro per jaar, vrijwilligersvergoedingen zijn volledig vrij, en een tijdelijke en gedeeltelijke vrijstelling van inkomen uit werk bij weer aanvaarden van betaald werk. Bovendien vervalt de huidige plicht om je uitgaven te laten zien en te verantwoorden. Voor wat betreft vermogen een vrijstelling van het eigen bewoonde huis en van roerende goederen (bijv. auto) en reserves tot 100.000 euro. Dat zorgt ervoor dat alleen bij grote andere inkomsten en groot vermogen er korting plaatsvindt, hetgeen ook de handhavingslast verminderd. En er ontstaat vooral veel minder angst voor kortingen. Ten opzichte van het onvoorwaardelijk basisinkomen ontvangen zo’n kleine 10 miljoen mensen minder de uitkering (!). Het is duidelijk dat het geven van een uitkering aan zoveel extra mensen , die dat niet nodig hebben, het systeem idioot duur zou maken. Zeker bij een hoog uitkeringsniveau. Dat weer wegbelasten zou niet alleen zinloos rondpompen van veel geld betekenen, maar ook de totale belastingdruk zo zwaar verhogen, dat invoeren van lastenverzwaring voor vermogenden en hogere inkomens om de verzorgingsstaat te herstellen, niet meer goed mogelijk is. De extra uitgaven van ruimere inkomens- en vermogensgrenzen voor de overheid bedragen daarentegen nog geen 1 miljard euro per jaar.
  3. Het Zekerheidsinkomen is principieel individueel. Dus geen partnerinkomentoets, geen kostendelersnorm, en geen aparte normbedragen voor de uitkering voor alleenstaanden en samenwonenden, en voor met of zonder kinderen. Het niveau van het Zekerheidsinkomen moet voldoende zijn om samen met de kinderbijslag in alle situaties rond te komen. Deze individualisering betekent een einde aan de ernstige privacy-schendende controles en prikkels om al dan niet samen te leven – de overheid moet daar ver van weg blijven. Ook helpt het een beetje de woningnood te verminderen. Daar staat tegenover dat sommigen (mensen met een veel verdienende of bezittende partner) hierdoor geld ontvangen wat ze niet nodig hebben. Dat nemen we voor lief, het is niet emancipatorisch om het inkomensvangnet afhankelijk te maken van een partner. Dat vraagt wel des te meer dat betaald werken – de beste garantie voor economische zelfstandigheid buiten erfenissen en kapitaaloverdrachten – meer moet lonen. De belasting op inkomen uit arbeid moet daarvoor omlaag en die op (inkomen uit) kapitaal/bezit omhoog, en de lonen moeten fors hoger, te beginnen in de publieke sector. Het individueel maken van het inkomensvangnet verhoogt uiteraard de kosten voor de Rijksoverheid, het aantal ontvangers (nu ca. 400.000 in bijstand, ca. 250.000 in Wajong) zal mogelijk met ca. 250.000 stijgen. Als we ook de AOW zouden individualiseren gaat het om veel meer mensen. Zo’n 3,5 miljoen mensen ontvangen nu AOW.
  4. Het Zekerheidsinkomen ontkoppelt principieel het inkomensvangnet van de arbeidsbemiddeling – financieel, juridisch en organisatorisch. Voor het inkomensvangnet betekent dit dat er geen verplichtingen of voorwaarden meer zijn om betaald te gaan werken of anderszins zinvol (voor wie?) te participeren. Dus geen sollicitatieplicht, geen plicht tot aanvaarden van werk (en al zeker niet tot onbetaald werk), geen tegenprestatie, geen inschrijfplicht bij uitzendbureaus, geen taaleis, geen andere eisen die zouden moeten bijdragen aan bemiddelbaarheid, geen verantwoordingsplicht over tijdsbesteding – dus ook geen toestemming meer nodig voor vrijwilligerswerk, mantelzorg of bijv. voor vakantie. Dat ruimt lekker op in de handhaving. In plaats van dit alles gaan we veel meer geld steken in betere facilitering, begeleiding en beloning van mensen die daar zelf voor kiezen – dat werkt veel beter. De uitvoerders van de arbeidsbemiddeling worden financieel niet meer geprikkeld om zo snel mogelijk de uitkering te verlaten, ongeacht in welke ellende van bijv. slecht werk ze daarna terecht komen, maar ok goede kwaliteit van dienstverlening te verlenen. Uitgangspunt is daarbij eigen regie van degene die (meer, ander) werk zoekt, zowel wat betreft welk werk men zoekt als wat betreft de middelen die daarbij ingezet worden, en een tweede uitgangspunt is dat de werkzoekende met respect, vertrouwen en empathie behandeld wordt – en dat moet ook gelden voor mensen die geen werk zoeken maar wel het inkomensvangnet gebruiken. De juridische ontkoppeling wordt gerealiseerd door het schrappen van alle verplichtingen. En de organisatorische ontkoppeling geven we vorm door het inkomensvangnet te laten verzorgen door de Sociale Verzekeringsbank, die zonder al teveel problemen nu de AOW en de kinderbijslag uitvoert – er is geen enkele logische reden of toegevoegde waarde om een landelijk vangnet decentraal door gemeenten te laten uitvoeren (dat ontlast gemeenten, ook financieel), en het maakt een einde aan de rechtsongelijkheid tussen mensen in de ene en de andere gemeente. Alleen voor aanvullend maatwerk kan de bijzondere bijstand bij gemeenten blijven, daar waar persoonlijke omstandigheden een aanvulling wenselijk en nuttig maken. En de arbeidsbemiddeling geven we vorm door regionale werkwinkels, waarin deze dienstverlening van gemeenten en van het UWV (voor werknemersverzekerden, zoals WW-ers en WIA-ers) gecombineerd worden, zodat er geen tijd verloren gaat met overdrachten van dossiers en er snel en efficiënt gehandeld kan worden, en er gewerkt wordt met een gezamenlijk netwerk van werkgevers die werknemers zoeken. Maar de werkwinkels werken ook preventief, met loopbaanbegeleiding en gezondheidscontroles. Bestuurlijk kunnen werkwinkels tripartite bestuurd worden door sociale partners en de overheid (per regio gemeenten, landelijk het Rijk), waarbij een sterk commitment belangrijk is, met plichten om bij te dragen aan het goed functioneren.
  5. Er komt veel betere facilitering van onvrijwillig werklozen die betaald werk zoeken en werkgevers die werknemers zoeken. Anders dan bij veel uitwerkingen van het onvoorwaardelijk basisinkomen vinden wij een inkomensvangnet niet genoeg – naast werknemersverzekeringen (WW en WIA, die we ook willen verbeteren) en huursubsidie, en lagere vaste lasten, willen we ook niet de arbeidsbemiddeling afschaffen (vaak worden die bij de financiering van een onvoorwaardelijk basisinkomen wegbezuinigd, waarna een neoliberale zelfredzaamheidsstaat resteert), maar willen wij juist fors investeren in de arbeidsbemiddeling, een verveelvoudiging van het budget. Doordat wij wel een inkomens- en vermogenstoets hanteren, is daar ook de financiële ruimte voor. Betaald werk, als werknemer of als zelfstandige, is voor ons niet alleen een inkomen, het geeft ook sociale context, structuur en zingeving. En het draagt bij aan het verdienvermogen van onze samenleving als geheel. Daarbij zullen hogere lonen ook helpen, ook al omdat dit de arbeidsproductiviteit verhoogt – hard nodig nu er door vergrijzing structurele arbeidstekorten zijn. Ook de publieke dienstverlening (onderwijs, zorg, kinderopvang, veiligheid, welzijnswerk, etc.) schreeuwt vanwege die stijgende arbeidstekorten om effectieve matching van werkzoekenden en werkgevers. Dit zijn de belangrijkste ingrediënten van deze facilitering:
  • De dienstverlening van de werkwinkels is gratis – er is een groot publiek belang gediend bij het matchen van werkzoekenden met werkgevers, zeker nu de arbeidstekorten structureel stijgen door de vergrijzing.
  • Iedere cliënt van de werkwinkel krijgt een persoonlijke intake, een re-integratieplan op maat en een persoonlijke werkcoach, met veel persoonlijk contact, alles onder eigen regie van de werkzoekende.
  • Anders dan nu, wordt scholing, ook on-the-job, een belangrijk instrument. Uit alle onderzoek blijkt al decennia dat we daar veel kansen laten liggen. Daarbij hoort een systeem van leerrechten, waarbij lager geschoolden meer leerrechten krijgen. Met vouchers kan dan gratis scholing gevolgd worden. Het moet daarbij gaan om scholing die arbeidsmarkt-relevant is, met gecertificeerde cursussen. Er komt een tripartite financiering van deze scholing – met een overheidsbijdrage en premies van werknemers en werkgevers. Bestaande voorzieningen, zoals het STAP-budget, O&O-fondsen en de transitievergoeding worden geïntegreerd in het nieuwe leerrechtensysteem.
  • Ook zelfstandigen kunnen gebruik maken van alle faciliteiten van werkwinkels.
  • Gratis, publiek georganiseerde kinderopvang (dat wil zeggen volledig collectieve financiering) voor alle ouders (ongeacht of ze betaald werken) voor volledige werkweek en inclusief naschoolse opvang, voorschool en peuterspeelzalen, is ook een belangrijke voorwaarde om betaald werk voor ouders mogelijk te maken.
  • We nemen afscheid van het idee van evenwichtswerkloosheid en realiseren volledige werkgelegenheid voor iedereen die betaald werk wil en kan uitvoeren. In tijden van laagconjunctuur scheppen we extra banen in de publieke sector in plaats van steunmaatregelen in de private sector – dat geeft veel meer zekerheid dat het geld voor werkgelegenheid effectief besteed wordt en komt meer ten goede aan ons brede welzijn. Ook voor onze welvaart zijn publieke banen net zo goed als ‘marktbanen’ – de bestedingen van werknemers in de publieke sector zijn net zo relevant voor onze economie.
  • Betaald werk wordt een individueel recht (geen plicht!). Naast reguliere, extra banen in de publieke sector creëren we ook een recht op publieke basisbanen. Iedereen die dat wil kan daar aanspraak op maken – er is geen keuring of selectie. Er komt een reservoir aan publieke basisbanen doordat publieke en non-profitinstellingen banen kunnen aanmelden bij de werkwinkels, en die helpen ook met de vormgeving en facilitering daarvan. Door basisbanen te beperken tot de publieke sector creëren we met name banen waar nu publieke en gemeenschapstaken (teveel) blijven liggen en voorkomen we een gesubsidieerd lage lonencircuit in de private sector. Alle kosten van basisbanen worden gedragen door het Rijk, en niet meer zoals nu, door gemeenten. De enige toetsing die door de werkwinkels daarbij wordt gedaan is of het geen bestaande reguliere betaalde arbeid verdringt. Publieke basisbanen hebben geen uitstroom/doorstroomdoelstelling en fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden: een vast contract, tenminste minimumloon en opbouw aanvullend pensioen, mede op basis van een fatsoenlijke cao.
  1. We gaan werk maken van preventie van onvrijwillige werkloosheid en van arbeidsbeperkingen:
  • Het systeem van leerrechten wordt daartoe ook preventief ingezet, om werkenden bij te scholen. Het deelnemen aan scholing door werkenden wordt beloond – ook hier werken we met positieve prikkels en geen negatieve. Werkgevers worden verplicht om het volgen van scholing onderdeel te laten zijn van hun beloningssystematiek en om gelegenheid te geven voor het volgen van die scholing. Gaandeweg de loopbaan worden leerrechten weer aangevuld.
  • Werknemers die onvrijwillig werkloos dreigen te worden moeten door hun werkgevers tijdig naar ander werk geleid worden met behulp van de werkwinkels. Zij betalen extra als dit niet (tijdig) lukt.
  • De werkwinkels gaan aan iedere werkende eenmaal per twee jaar een gratis loopbaangesprek aanbieden over ontwikkeling en toekomst en een gratis gezondheidscontrole aan, proactief gericht op voorkomen van werkloosheid en van ziekte en arbeidsongeschiktheid, waarbij tenminste de gewenste bij- om- en nascholing wordt besproken, alsmede aanpassing van werkzaamheden teneinde (dreigende) gezondheidsproblemen te voorkomen. Deelname wordt beloond. Medische gegevens blijven uiteraard beschermd, en worden niet aan werkgever of werkwinkel of wie dan ook ter beschikking gesteld. De financiering is inbegrepen in het budget voor de werkwinkels.
  • De minimale WW-duur wordt verlengd van 3 naar 6 maanden. Daarmee krijgen mensen die hun baan verliezen meer tijd om een andere baan te vinden, alvorens men aanspraak moet maken op het inkomensvangnet op niveau van sociaal minimum. De maximumduur van de WW (24 maanden) wordt niet verkort.
  1. We gaan de ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking fors verbeteren en vereenvoudigen:
  • Aan iedere regionale werkwinkel wordt een expertcentrum voor mensen met een arbeidsbeperking verboden. Er werken gekwalificeerde arbeidsdeskundigen met een goed netwerk onder werkgevers in de arbeidsregio.
  • De sociale werkvoorziening wordt daarbij gevoegd en omgevormd in een sociaal ontwikkelingsbedrijf. Mensen verdienen ook daar tenminste het minimumloon, hebben een vast contract voor onbepaalde duur en bouwen een aanvullend pensioen op. We investeren hier 1 miljard extra per jaar in.
  • We integreren alle subsidies en regelingen voor werk voor mensen met een arbeidsbeperking (garantiebanen, beschut werk, loonkostensubsidie, aangepaste werkplekken, jobcoach, sociale werkvoorziening/ontwikkelingsbedrijf) met veel meer ruimte voor maatwerk en eigen regie voor de betrokken werknemers en werkgevers. Toekenning geschiedt door de werkwinkels/expertisecentrum. Er komt een bonus-malussysteem voor werkgevers in zowel de private als de publieke sector voor opname van werknemers met een arbeidsbeperking.
  • We geven mensen met arbeidsbeperking recht op beloning conform functieloon en compenseren eventueel productiviteitsverlies/minder mogelijke arbeidsomvang met loonkostensubsidie. Dit komt in plaats van de huidige loondispensatie voor betrokken werkgevers, waarbij de werkende met een arbeidsbeperking zijn inkomen moet aanvullen uit de bijstand.
  • De subsidieregelingen voor loondoorbetaling bij ziekte voor mensen met arbeidsbeperking worden tegelijkertijd verbeterd en komen ook beschikbaar voor 55-plussers.
  • We verbeteren de WIA met een verlaging van de grens voor een WGA-uitkering van 35% naar 10% per 1-7-2023 en richten een onafhankelijke, betere beoordeling van mate van arbeidsgeschiktheid in bij de regionale werkwinkels (i.p.v. bij het UWV). We veranderen de systematiek voor de bepaling van het recht op een WGA-uitkering opdat niet meer de hoogste inkomens meer kans op een uitkering krijgen: de resterende verdiencapaciteit bepalen we niet langer door uit te gaan van 65% van het laatst verdiende loon, maar van 85% van het modale loon. We verruimen de inkomenstoets net als bij het nieuwe inkomensvangnet.
  • Het Zekerheidsinkomen dient ook ter vervanging van de afspraak uit het Pensioenakkoord dat er een arbeidsongeschiktheidsverzekering komt voor zzp-ers op het niveau van het sociaal minimum.
  • Om de participatiemogelijkheden voor mensen met een arbeidsbeperking echt te vergroten wordt het VN Verdrag voor mensen met een beperking wettelijk afdwingbaar. Daartoe wordt een plan vastgesteld met investeringen om dit ook voor 2030 mogelijk te maken. Alle openbare ruimten en gebouwen, woningen, horeca, winkels, het OV, informatievoorziening, etc. moet voor mensen met een beperking toegankelijk worden gemaakt zonder al te veel inspanning voor hen.
  1. We voeren voor alle overheden en uitvoeringsinstanties een nieuw fraude- en sanctiebeleidin. De huidige Fraudewet Sociale Verzekeringen wordt ingetrokken. We nemen afscheid van de Rutte-doctrine, waarbij de burger gewantrouwd wordt, en trainen contactfunctionarissen op uitgaan van vertrouwen, en het betonen van respect en empathie. Het nieuwe fraude- en sanctiebeleid heeft de volgende uitgangspunten:
  • Bij fouten worden geen sancties opgelegd, deze worden weer gereserveerd voor opzettelijke fraude, met bewijslast voor de overheid. Ook bij correcties van inkomsten door de Belastingdienst geldt een bewijslast voor deze dienst.
  • Sancties moeten altijd proportioneel zijn, terugvorderingen nooit hoger dan het teveel ontvangen bedrag en verrekeningen niet hoger dan te verhogen beslagvrije voet.
  • We verbieden niet toetsbare en discriminerende algoritmen als opsporingsmethode en we heffen het Inlichtingenbureau rechtmatigheidscontrole gemeenten op (óók bij de zorg).
  • Door het opheffen van veel verplichtingen is er ook veel minder te controleren. Wat overblijft aan informatieplichten wordt niet meer gecontroleerd met privacy schendende methoden, en de bewijslast wordt niet meer omgedraaid.
  • Er komt betere wettelijke rechtsbescherming tegen beslissingen van Belastingdienst en uitkeringsinstanties met bezwaar en beroep bij de gewone rechter (i.p.v. de bestuursrechter), recht op gratis rechtsbijstand voor inkomens tot anderhalf modaal en een regeling waarbij bijzondere omstandigheden altijd gewogen en gemotiveerd moeten worden of toepassing van hardheidsclausule niet vereist is uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid.
Advertentie

3 gedachtes over “De Participatiewet moet niet worden gewijzigd, maar vervangen worden door fundamenteel andere regeling

  1. Te veel details voor een politiek pamflet. Mooi om aan ambtenaren te geven als de principes zijn vastgelegd. Er staan veel goede dingen in, en de bedoeling is vast goed, maar …
    Voor mij is het raadsel waarom een zekerheidsinkomen met veel regels en controles? Is dat omdat met een basisinkomen niet gedwongen kan worden?
    Verleiden is zoveel beter dan dwingen. Het is het verschil tissen liefde en verkrachten. Zelfs als je het troostjongen of -meisje noemt.

  2. De ondersteuning is beperkt > Het sanctie regime is streng > De bestaanszekerheid is te complex georganiseerd

    Reactie aan Linksom en Gerard Bosman:

    De bovenstaande drie problemen komen naar voren uit analyses van de Minister.

    Al in 2013 schreef ik Tweede Kamerleden van de PvdA dan , dat de participatiewet niet meer is dan een wet van dwangmaatregelen en sancties onder het mom van ‘meedoen’ in de samenleving. In 2015 deed de wet toch haar intrede en heeft het bij mensen vele ellende veroorzaakt. Bijvoorbeeld: ééntje dan, (Sociale werkplaatsen) Ik voorzag die drie bovenstaande, genoemde problemen al vooraf en wel in 2013. Ik schreef daarover. Mijn conclusie is dat politici vaak pas achteraf tot goed inzicht komen. Slechts Lutz Jacobi bracht waardering op voor mijn opstelling in 2013.

    Hetzelfde dreigt te gaan gebeuren met de nieuwe Pensioenwet.

    Met vriendelijke groet, Jan Wijma

    >

Geef een reactie

Gelieve met een van deze methodes in te loggen om je reactie te plaatsen:

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.