
Door: Tom van Doormaal
Er hing een montere sfeer op het congres, vol zelfvertrouwen en inspiratie. Dat heb ik ook wel anders gezien. Bij de gezamenlijke ingang van de beide partijen stond een heerlijke dwaas met luidspreker alle narigheid bij elkaar te schreeuwen, of het nou door ons kwam, de huidige regering, Europa, of Amerika of Rusland, voor hem was het geen probleem of verschil.
Ik werd daar vrolijk van. Van Alexander de Roo (GL), kreeg ik een gezamenlijk pamflet van beide partijen over het basisinkomen in handen gedrukt, teneinde die in de zaal te verspreiden. Dat leverde hier en daar ook nog serieuze gesprekjes op.
Ik trof Peter Kerris, gedeputeerde in Gelderland, en hield hem over de volkshuisvesting ongeveer de volgende redenering voor:
Een jaar of veertig geleden schafte Gerrit Brokx zonder gerucht of gedoe de gemeentelijke woningbedrijven af. De markt kon het zelf wel en moest de ruimte krijgen. We weten nu dat de markt het verknoeid heeft en een grote betaalbaarheids- en kwaliteitsproblemen veroorzaakt. En een schrijnend tekort aan woningen.
Laten we die weg terug daadwerkelijk kiezen en nieuwe gemeentelijke woningbedrijven mogelijk maken. Dat zou volgens dezelfde logica de ruimte voor marktpartijen weer kleiner maken. Het zou de greep van gemeenten op de werkelijkheid in het bouwen en de lokale grondspeculatie kunnen vergroten. We hadden het nog wat over die werkelijkheid, het gespeculeer op stijging van prijzen bij grondbezitters, de totale wantrouwigheid bij de boeren, die terecht een hooivork pakken, als iemand het over aankoop van grond wil hebben. Peter wist niet zeker of het zou helpen, maar hij vond de logica prima en het onderwerp ook. Het zou de kloof tussen randstad en provincie ook wat kunnen overbruggen.
Ik zocht het vergaderzaaltje op waar het thema “van woningmarkt naar volkshuisvesting” zou worden besproken. Het debat wordt nogal gehinderd doordat iedereen een eigen patent oplossing heeft en een moralistische houding kiest jegens de commerciële marktpartijen. Die mekkeren natuurlijk over hun rendement van 4%, maar dat je niet hoort te mopperen over je rendement als je sociale huurwoningen in stand wil houden, zei niemand. Zouden we collectief kunnen denken over wat strategische wendingen?
Van A naar B
Wat vind ik zelf eigenlijk, na een leven in dienst van de volkshuisvesting? De titel “van woningmarkt naar huisvesting” sprak me aan, maar gingen we daarover de discussie aan? Eigenlijk deden we dat niet. Kamerlid, wethouders uit het land en Cody Hochstenbach voor de klas, verder een overvloed aan toehoorders in een te klein zaaltje. De details over de regels, het niveau van de huren, de plannen voor de kleine woningen, de analytische inzichten, punten systemen en voorrangsregels, het vloog weer voorbij. In mijn afdeling heb ik ook bij die gesprekken gezeten, die allemaal tot vrijwel niets leidden. Ik vind het goed bedoeld, maar het was toch tijd voor actie? Er waren nogal wat praktijkmensen, maar zijn dat de strategen? Denk ik nu zo eigenaardig?
Ik zocht naar een denktrant voor verandering. Jeroen van der Veer, ooit opperbaas bij Shell, geeft in zijn boek aan hoe dat moet. Je zit in situatie A en je wilt naar B. Dan moet je A verkennen en vertellen waarom die niet goed is, vervolgens schetsen hoe B er uit ziet en waarom dat beter is dan A. Dat zijn geen lange verhalen, maar het korte contact in de lift, de elevator speech. (Van mijn docent Ger Harmsen heb ik geleerd te spieken bij je tegenstanders.)
Mijn idee: situatie A is een niet doordacht broddelwerk, dat wij “woningmarkt” noemen en dat de laatste 40 jaar is ontstaan. Daar willen we graag van af, want de marktgelovigen hebben voor “meer markt” van alles gedaan. Ik ben niet zo geboeid door allerlei details, maar wat is de hoofdzaak? De markt produceert niet vlug genoeg, te duur en van te lage kwaliteit. De inzet op de volkshuisvesting was de strijd tegen de ‘revolutiebouw’ uit de 18 eeuw en het ingrijpen en financieren van de woningbouw op basis van de woningwet van 1902. Woningen van kwaliteit en met betaalbaarheid, komen er niet door een godswonder, maar door een secure inzet van collectieve middelen. Dus dat sociale huisvesting geld kost, kan geen probleem zijn, want dat hebben we eerder gedaan: een groot deel van de 20ste eeuw. Met resultaat ook.
Wat nu het probleem is, kwam in het benauwde zaaltje maar moeizaam voor de dag: de handel in grond, de grondpolitiek? De initiatiefloosheid bij de corporaties, leeggezogen door de verhuurdersheffing? Het onvermogen bij de gemeenten, omdat hun ambtenaren het bouwproces niet meer kennen? De terughoudendheid van grondbezitters en ontwikkelaars, die menen dat de markt hen rijk zal maken als ze risicoloos stilzitten? Het is deze denktrant, die ik van de wethouders had willen horen, maar omdat niet erg strategisch werd gedacht in de voorbereiding, kwam dat moeizaam uit de verf.
En situatie B?
En wat is situatie B, of waar moeten we naar toe? We willen terug naar volkshuisvesting, maar het zal niet gemakkelijk zijn de uitverkoop naar de markt terug te buigen en om de markt echt te sturen. De wethouders en corporatiebestuurders weten dat al lang.
Ik werkte bij VROM, toen in de jaren tachtig staatssecretaris Brokx de gemeentelijke woningbedrijven afschafte. Dat werk moesten de woningcorporaties maar doen. Mijn vraag aan collega’s was waarom dat moest? Het antwoord: “de ruimte voor de marktpartijen wordt daardoor vergroot”. Inderdaad: als je de woningcorporaties financieel afknijpt, kom je een heel eind. Maar als wij nu vinden dat de markt te veel ruimte heeft gekregen en nooit de belofte om 30% procent “sociaal” te bouwen tegen een betaalbare prijs nakomt, dan zou toch het opnieuw mogelijk maken van gemeentelijke woningbedrijven het marktmodel kunnen terugdringen?
Wat zou je van een gemeentelijk woningbedrijf mogen verwachten? Ik tikte de term in bij Google en vond nog een heel aantal gemeentelijke woningbedrijven. Maar doen ze wat ik hoop? Het zou om te beginnen een organisatie kunnen zijn, waar de gemeente opnieuw een eigen deskundigheid op planontwikkeling en beheer van bouwgrond kan opbouwen. Het zou ook een plek kunnen zijn waar strategische keuzen kunnen worden gemaakt; door een eigen beleid kan een woningbedrijf de stagnatie die de marktpartijen met elkaar afspreken of die spontaan ontstaat, kunnen doorbreken. De woningcorporaties, die niet meer kunnen of durven te handelen zouden kunnen worden geprikkeld of geholpen. En blijven ontwikkelen en beheren, voorzover zij dat kunnen en willen.
En wie voelt zich nog uitgedaagd om sociale kwaliteit bij de inhaalslag in het wonen te organiseren? Voorlopig nog niemand, want de nood is hoog. Nieuwe “woningbouwrampen” (van Tijen) zullen ons deel zijn, denk aan de Bijlmer.
Wat nu?
Het bovenstaande lijkt mij geen onzin, maar vraagt nog wat uitwerking. Klopt het beeld dat een gemeentelijk woningbedrijf een rustverstoorder zou kunnen zijn? Kunnen gemeenten hun kennis op het vlak van grondhandel en bouwen in het woningbedrijf organiseren? Is het mogelijk de extra middelen voor de huisvesting via het gemeentelijk woningbedrijf te laten lopen? Of is het liberale denken inmiddels al zo verankerd in de wetgeving, dat ontwikkelaars jammerend over broodroof naar de rechter kunnen stappen? Als dat kan, moeten we een rechter maar eens een uitspraak vragen over het woonrecht.
Maar een ondernemend gemeentebestuur zou, in mijn beeld simpel kunnen beginnen. Zij kunnen op basis van hun kennis over lokale omstandigheden en feiten een versnelling van de woningproductie organiseren. Daartoe zou Hugo de Jonge maar eens wat experimenten moet steunen. Mijn afdeling wil wel een poging wagen. En de provincie wil vast mee doen, als het tot versnelling van de woningproductie leidt.
Ik daag iedere lezer uit om te vertellen dat mijn beeld niet klopt en dat het geen vruchtbaar idee is. We wilden toch dat we minder woningmarkt zouden hebben en meer volkshuisvesting? Hoe zouden jullie, lezers dat dan doen?
Naschrift van een getuige, geschreven door Gerrit Brokx is een boeiende illustratie. Hij schetst daarin de prijstoetsing door het Rijk van beleggerswoningen, waarvan VROM twijfelde of dat eigenlijk wel moest. Zo kon het ABP (ook belegger) uitbundig declareren, wat uiteindelijk tot het aftreden van Brokx leidde.